Spring naar inhoud

Beren op de weg

Monter gaan we op weg richting Venetië, aan de oostkant van Italië. Afgelopen zomer vernamen we verhalen van Nederlanders over gestolen campers rondom toeristische steden, dus in een buitenwijk (op het vaste land) nemen we een camping. Het is daar nog vol, met name met Duitsers en Nederlanders. Ook bij ons is uiteraard het overtoerisme in Venetië bekend, maar vanwege covid bezoeken vooralsnog geen Aziaten en Amerikanen Europa. Het hoogseizoen is voorbij en op maandagochtend nemen we de lijnbus die ons, in 10 minuutjes over de 4 km lange boogbrug, naar deze historische stad rijdt. De opwinding voelt als een schoolreisje, met broodjes en lekkers in Klaas zijn rugzak. Bij aankomst is het redelijk druk, maar niet overbevolkt. Pinke gaat een stukje in mijn rugzak tot we bij de niet-toeristische wijk Canneregio aankomen. Dit is een gebied waar vooral inwoners zich begeven. De kades zijn rustig en we zien hoe mensen wonen tussen de kanalen. Al het gemotoriseerd vervoer is over het water: afvalverwerking, bouwmaterialen, bevoorrading, taxi's… Huizen hebben de achterdeur direct aan het water en de voordeur aan de kade, waar alleen voetgangers en handkarren zich voortbewegen. Het oude Joodse Ghetto uit de 16de eeuw is alleen toegankelijk via 3 bruggen. We zien er nog enkele mannen met traditionele haardracht en kleding met keppeltje. Venetië heeft 118 eilanden met 177 kanalen. Zo'n 400 bruggen over het opvallend heldere zeewater verbinden alle straten met elkaar. Staand op een bruggetje met een doorkijkje over een kanaal tussen de oude huizen brengt ons de bekende Venetië sfeer. We drinken onze koffie met uitzicht over de Lagune van Venetië.  In de stroom van adrenaline opper ik om ‘meer’ te bekijken, want ‘we zijn hier nu en dat moeten we compleet benutten’. Klaas voelt zich voldaan en zegt dat Venetië, net als al die andere steden, best een opgeklopt verhaal is. Onder invloed van zijn kalme aanwezigheid begin ik ook mijn onderliggende behoefte voelen om hier weg te gaan. Via een omweg door een andere woonwijk lopen we terug naar het busstation. Rond twaalven zijn we weer op de camping, vanwaar we vrij snel vertrekken.

Ten zuiden van de 50 km lange lagune, vinden we een plek op een verlaten parkeerterrein aan de Adriatische zee. Zonder de adrenaline voel ik me enorm moe, heb ik last van een vastzittende rug en voel ik me unhappy. Als ik ‘s nachts wakker lig en me open voor de onderliggende gevoelens, komt het treffende beeld in me op van een bloeiende plant die uit de vrije natuur is gehaald en in een bloempot is gestopt. Bij de afwezigheid van een natuurlijke omgeving red ik me, maar ik voel me beklemd. Ik ervaar te weinig voeding om in mijn kracht te staan. Ik besta, maar lééf niet.

We rijden een heel stuk zuidelijk tot halverwege Italië.
Klaas vindt de bebouwde wereld ook vermoeiend, maar heeft een grote interesse in geschiedenis, kunst en architectuur. Onderweg, in keramiekstad Faenza, bezoekt hij het monumentale museum met een uitgebreide internationale keramiekcollectie. Terwijl ik met Pinke lekker in de camper blijf, ziet hij weer nieuwe kleivormen die hem inspireren.
Ter hoogte van Rome gaan we naar Nationaal Park D’Abruzzo, Lazio & Molise, in het hart van de Appennijnen. Het is het oudste beschermde natuurgebied van Italië, opgericht in 1923 om het leefgebied te redden van uitstervende wilde dieren. Hier in dit berggebied leven beschermd en vrij Marsicaanse bruine beren, Apennijnse wolven, gemzen en de Europese lynx, het grotere broertje van de zeldzame Iberische lynx.
We beginnen bij een sprookjesachtige groene kloof. De rivier heeft de rots 100 meter diep uitgesleten. Beneden is er een prachtige lichtval tussen alle begroeiing. De  paadjes tussen de glad gesleten wanden en snoezige bruggetjes over watervalletjes zijn adembenemend sfeervol. Wauw! Vanwege mijn pijnlijke rug lopen we langzaam, maar dat geeft een perfecte kans om deze atmosfeer in te ademen. Ik voel me bevrijd: uit de bloempot, terug in de volle grond!

In een dorp aan de voet van het gebergte zoeken we de kerk, waarachter (met geluk) zicht zou zijn op de bergwand met bruine beren. Zelfs Klaas haakt hier af op de bebouwing, dus rijden we door de bergen in naar 1400 meter hoogte. Bij het volgende kleine dorpje parkeren we achter een kerk en… dat blijkt die betreffende spottersplek te zijn! In 1915 is een grote aardbeving geweest met duizenden doden. Dit dorp is daarna verplaatst naar het laagland.
Het is zonnig en 20 graden. Klaas zit lekker binnen aan zijn schrijfproject en ik ga buiten zitten turen naar de bergwand aan de overkant. Dit nagenoeg uitgestorven dorpje heet Gioia Vecchio, wat ‘oude vreugde’ betekent. Toepasselijke naam. Eind van de middag komen er ook andere spotters. Een oudere man die zegt de parkbeheerder te zijn, komt een praatje met me maken. Het is verrassend dat ik met enkele woordjes Italiaans, hem toch een beetje begrijp. Het Italiaans heeft gelijkenissen met de Spaanse taal, waar ik wat meer woorden van ken. We blijken de liefde voor natuurlandschappen te delen. Ook hij heeft daarom allerlei gebieden in Europa bezocht. Verheugd zie ik beneden een groot edelhert dat zich veilig waant, door de open vallei trekken. De parkwachter reageert hierop met een wegwerpgebaar: ‘Ah, multi’. Voordat hij naar huis gaat zegt hij zoiets als: ’Wanneer de zon dadelijk achter de berg is, komen de beren misschien hier beneden waterbessen eten’. Een aardig contact.
Helaas lijkt het voor sommige locals meer een ontmoetingsplek, dan een natuurgebeuren. Beren hebben een zeer gevoelig gehoor en het harde gepraat en soms muziek, is mogelijk de reden dat geen beer zich laat zien.

Dit natuurgebied is ongeveer zo groot als de Veluwe en er lopen maar drie asfaltwegen doorheen, waar men max. 50 km per uur mag rijden. Overal staan waarschuwingsborden voor beren op de weg. Ik zie ernaar uit om ze (veilig) te zien oversteken!

We hoppen om de paar dagen zo’n 10 km verder. Parkeren doen we veelal aan de rand van kleine bergdorpjes. Smalle, schuine straatjes waarin creme-witte huisjes strak tegen elkaar aan staan. Heel sfeervol. Als een lage, ronde voordeur open staat horen we Italiaanse gezinnen en werpen wij kort een blik in hun eenvoudige leven, met veel gemeenschapszin. Van deze verrassingen kunnen we genieten. Soms hangen er grote, oude foto’s over het leven van vroeger verspreid door het dorpje en Klaas beleeft dan helemaal de geschiedenis van dit gebied.

Voor de mooie wandelpaden beginnen moeten we regelmatig een heel stuk over brede paden met losse keien lopen. Dat wandelt niet fijn, zeker niet voor Pinke haar pootjes. Ze vertraagt enorm en dan draag ik haar als een lammetje op mijn schouders. Als we even doorzetten lopen we de prachtige beukenbossen in, die op de Unesco werelderfgoedlijst staan. Ze beginnen schitterende herfstkleuren aan te nemen, groen, geel, beginnend oranje en een enkele al vuurrood. Wat een bof om hier in deze periode te zijn. Mijn rugpijn smelt weg in de actieve ontspanning.
De bospaden lopen heerlijk en verschillende soorten paddenstoelen maken het verrassend. Pinke dringt hier aan om voorop te lopen en het wandelspoor te volgen. Tussen de bomen liggen kleine weitjes waar nog wat bloemen bloeien en ook begin oktober zijn er wel vijf keer zoveel (soorten) vlinders, dan we in Nederland ooit zien.

Het is bijzonder dat aan het begin van de avond tot ’s ochtends de edelherten burlen. September en oktober is het paartijd. De mannetjes laten hun lokroep horen en strijden om de vrouwtjes. Het is een voorrecht om dit oergeluid zóveel te horen dat we het gewoon gaan vinden.
In Italië valt het ons op, dat we niet veel geblaf horen. Mensen en honden zijn aardig voor elkaar. Aan de rand van deze bergdorpjes reageren honden ook totaal niet op het burlen van de herten, maar… ze waken in het donker tegen wolven en lynxen, die het op de schapen en kippen van de keuterboertjes voorzien hebben. Sommige nachten is het nagenoeg stil, maar als ze blaffen dan zijn de roofdieren nabij.
In het weekeind is het drukker en we zijn blij als de rust op maandagochtend is weergekeerd. Daar zijn we niet enige in want om 9.00 uur lopen er twee hinden om onze camper. Ze zijn blijkbaar mensen gewend. Zolang we langzaam bewegen, schrikken ze niet weg.

Elke wandeling nemen we voor de zekerheid water mee, want steevast zijn we langer weg dan we van plan zijn. Het gebied nodigt ons daartoe uit: steeds een stukje verder om een waterval te zien, een bijzonder uitzicht op een bergdorpje of het blauwe stuwmeer in de diepte.
In het gebied lopen kudden paarden en koeien vrij rond. Enkelen met een bel om hun nek, zodat de boer ze terug kan vinden. De grote, porselein-witte vleeskoeien zijn Chianina. Een 22 eeuwen oud ras, oorspronkelijk uit de Florence-vallei, dat goed tegen de hitte kan.
De wandelpaden liggen vol met poep. Onbewust zijn we dit de afgelopen jaren anders gaan beoordelen. Deze sporen zien we nu als informatie over dieren die hier rondlopen en ze zijn onderzoekwaardig geworden. Naast koeien- en paardenpoep, zien we uitwerpselen van zwijnen, gemzen, edelherten, vossen en de wolf, maar nog niet van de beer.
Op een bergkam hebben we perfect uitzicht op de bergwand tegenover ons. Hoe langer we kijken, hoe meer open veldjes we zien. Eind van de middag trekt een rotte van wel 20 zwijnen van weitje naar weitje. De vrouwtjes wroeten met hun neus in de grond en de frislingen (jonkies) rennen uitbundig erachter aan. Deze schuwe dieren voelen zich totaal onbespied, terwijl wij van hen zitten te genieten.

In de natuur heb ik het heerlijk, maar als ik terug ben in de camper voel ik me kriegelig en onrustig. Regelmatig voel ik wat irritatie naar Klaas, maar ik vind mijzelf onredelijk en dus onderdruk ik het. Ik kom niet tot schrijven en lees het prachtige boek ‘Over leven in het wild. Wat de wilde dieren mij leerden’ van Martine van Zijll Langhout. Deze Nederlandse wildlife-dierenarts beschrijft haar avonturen tijdens het najagen van haar dromen en het belang van natuurbehoud van de wildernis.
Pas wanneer ik mijzelf de ruimte geef om mijn gevoelens te laten stromen ontdek ik waar het over gaat: In mijn kindertijd was er geen oog voor mijn talent van verbinding met dieren en de natuur. Ouders tevreden stellen stond centraal, hun noden en interesses volgen. Daardoor is een studie in natuurbeheer of dierenwelzijn nooit een optie geweest. Ik ben 50 en mijn liefde voor de vrije, wilde natuur krijgt de laatste jaren pas echt de ruimte. Dat stemt zowel blij als verdrietig.
Misschien fungeert Klaas wel als een confronterende spiegel, dat hij op oudere leeftijd zijn hart volgt met zijn schrijfproject. Ik besluit om de teleurstelling over dit onvervulde verlangen zoveel ruimte te geven als nodig is en te onderzoeken op welke manier dit talent nu in mijn leven een plek heeft en mogelijk nog meer kan krijgen.

We zijn bijna twee weken hier als in de bergen het herfstweer inzet. We doen voor de derde en laatste keer één van de mooiste wandelingen. We nemen het klauterpad omhoog dat al glibberig begint te worden. Vanwege het loslopende wild loopt altijd één van ons voorop en Pinke tussen ons in, of anders gaat ze aan de riem. Bij bergweitjes smeekt ze om vrij te mogen snuffelen. Ze geniet daar zichtbaar van. Wij observeren hoe ze een spoortje volgt. Ineens zien we 20 meter voor haar een 200 kilo wegend edelhert nieuwgierig staan kijken. Hij heeft een imposant gewei en ons kleine hondje wandelt er nietsvermoedend recht op af. Om hem niet weg te jagen zeg ik zacht: ‘Pink, kom maar hier’ en zowel het edelhert als Pinke kijken naar mij op. Zeker weten is dit één van de herten die we elke nacht horen burlen. Pinke komt meteen terug en het hert wandelt rustig de andere kant op. Zo dicht bij het dorp is hij mensen gewend en niet meer zo schuw. Als we een stuk verder zijn roep ik uit: 'Oh shit, vergeten een foto te maken!' Hij was zó dichtbij...
Op de bergkam tuur ik voor de laatste keer, zoekend naar een beer! Het is 10 graden kouder, de wind waait door onze vesten en de regen dreigt. ‘Kom maar beertje. Laat je maar zien’, fluister ik wederom. Maar helaas. Zonder dat we een beer, wolf of lynx gezien hebben, neem ik met een handkus afscheid van dit geweldige natuurlandschap.
Op de weg terug worden we opnieuw verrast door het edelhert, dat weer graast in dezelfde weide. Op 40 meter afstand kan ik hem fotograferen. Hij observeert ons alert en vervolgt hij daarna rustig zijn pad de berg af.
Met weemoed in mijn hart rijden we het natuurgebied uit. Ik ben bang dat het zuiden van Italië niet meer zo mooi en fijn gaat zijn… maar deze spreekwoordelijke ‘beren op de weg’ hoop ik snel ontkracht te zien.