Spring naar inhoud

Altijd onderweg, altijd thuis

Wat is de vrijheid van een camper toch fijn! Het is pure luxe om overal over een aangenaam, geborgen plekje te beschikken.
Onze overnachtingsplekken wisselen we af tussen klei-atelier en op de dagen dat ik op het weideland werk voor natuurherstel, kamperen we bij het kruidenrijke grasland. Soms maken we een meerdaagse combinatie-rit door noord Nederland, met bezoekjes en boodschappen. Rekening houdend met het milieu, klimaat en Poetin’s oorlog, kunnen we op deze manier ons brandstofgebruik beperken.

Het is precies tien jaar geleden dat ik het diep verborgen verlangen volgde om minder geleefd te worden en meer vrijheid en vrije tijd te hebben. Het was een spannende sprong in het onbekende. Wat ik toen nog niet wist is dat ik daarna mijn baan definitief zou opgeven, dus ook m’n oudedagvoorziening en m'n huis zou verkopen; die ik nét grondig gerenoveerd had om er nog minstens 30 jaar te wonen.
Het vrijwillig bewegen naar de randen van de groei-economie blijkt niet persé te leiden tot schaarste, zoals het systeem steeds dreigend voorspelt, maar behoedt ons juist voor financiële zorgen die door marktwerking veroorzaakt worden.
Deze beweging lijkt bij meerderen in de lucht te hangen. Waar we ook staan, er klopt bijna dagelijks een voorbijganger op onze deur, voor inspiratie en informatie over deze manier van leven. Er is een groot verlangen om de onvrijheid van het neo-liberale systeem, waar de macht ligt bij enkelen, van zich af te werpen. En misschien is het geen toeval: bijna altijd zijn het vrouwen.

Tijdens m’n zoektocht naar een veeboer die het grasland, op een natuur bevorderende wijze, wil maaien en oogsten, spreken we in één week zomaar drie boeren. In deze stikstofcrisis is het bijzonder om de verschillende visies te horen van een biologische geitenboer, een natuur-veeboer en iemand die het traditionele geluid, zoals bij de boerenacties, verwoordt. Bij alle partijen merken we een vorm van machteloosheid op ten aanzien van het huidige politieke beleid. Hoe herkenbaar is machteloosheid voor mij, aangaande de natuur!
Het komende jaar zal de natuurboer in de buurt het perceel gaan maaien, buiten het geldsysteem om. Het blijkt dat hij tot 1,5 jaar geleden dit perceel beheerd heeft voor een andere boer en daarom weet hij ons allemaal waardevolle details te vertellen.

Boven de 25 graden verblijven we op ons bosperceel en doe ik schoonmaak- en verfklussen. Bij koeler weer staat de camper bij het weideland. Vanuit dit mobiele observatiehutje zien we de grauwe klauwier, een ernstig bedreigde broedvogel. Ze komen voor in zeer gevarieerde landschappen, zoals ons kleinschalige kruidenland. De afname van deze soort heeft zeer zeker te maken met de aftakeling van het agrarisch buitengebied. Het verdwijnen van talloze heggen en struwelen en de forse afname van grote insecten heeft een slechte uitwerking gehad. Hommels, bijen en kevers vormen namelijk de hoofdmoot van hun menu. De naam klauwier slaat op hun gewoonte om prooidieren op de doornen van de braam en andere stekelige struiken te prikken, om ze later op te eten. Ander indrukwekkend weetje over deze 17 cm grote zangvogel is dat hij overwintert in zuidelijk Afrika en óm de Middellandse zee heen vliegt: een tocht van zo’n 12.000 km. In mei heeft hij wederom deze afstand afgelegd als hij terugkeert in het Nederlandse broedgebied.

Op het land werken vind ik fijn, maar blijkt ook zwaar! Takken zagen en wegslepen, het weghakken van een mat van wilgenwortels waarmee de wilg de kikkerpoel leegzuigt, rottend blad en slib baggeren, sloot hekkelen, een pad maaien door brandnetels en distels. Daags voor de hittegolf, sta ik urenlang opnieuw het giftige jacobskruiskruid weg te halen, voordat het zich verspreid met zijn honderdduizenden zaden.
Terug in de schaduw bij het bosatelier, kom ik de volgende ochtend nauwelijks overeind. Mijn rug verkrampt bij de minste of geringste beweging en de uitstralende pijn aan mijn been geeft aan dat een oude bekende op bezoek is: de hernia. Het is extreem pijnlijk. Soms kan ik tien minuten lang niet voor- of achteruit. Wanneer ik sta te huilen van ellende besluit ik om aan de morfine-achtige pillen te gaan. Na twee dagen is de pijn flink gezakt, maar ik ben moe en duf. Rijden is te gevaarlijk, dus afspraken zeggen we af.

Nu ik een langere tijd in het aftakelende bos van de Oosterduinen verblijf komt het sombere en boze gevoel weer op. Tijdens een wandeling in het buitengebied stel ik mijzelf uit het niets de vraag: ‘Wat als ik het verkeerd zie? Zou deze achteruitgang ook iets goeds in zich kunnen hebben?’ Al mijmerend realiseer me dat ik al een tijd in discussie ben met ‘de schepping’. Ik realiseer me dat ik ‘God’ verwijt dat hij het niet goed doet en de mens verkeerd heeft ontworpen. Ik herinner me ineens een titel van een boek dat ik nog nooit gelezen heb: ’Een ongewoon gesprek met God’. In de nachtelijke uren pak ik dit luisterboek erbij en hoor ik het gesprek aan tussen de auteur en ‘God’. Werkelijk interessant. De zin: ‘Je kunt pas weten wie je bent, als je eerst weet wie je niet bent. Je moet eerst jezelf vernietigen voordat je jezelf kunt scheppen’, zou een passend antwoord kunnen zijn op de staat waarin we ons als mensheid bevinden.’ En een leidraad om te dealen met vernietiging wordt samengevat in een vraag die ik mezelf kan stellen: ‘Welke deel in mijzelf wens ik nu te ervaren, in het licht van deze beproeving?’
(‘God’ is in onze maatschappij een beladen woord. Ook ik heb kwetsuren opgelopen in een dogmatisch religieuze opvoeding, waar de oordelen van ‘de man met de baard’ opgeworpen werden om je in de pas te laten lopen. Het heeft wat jaren gekost, maar inmiddels kan ik het woord God als een breder begrip zien.)

Na ruim een week is m’n rug al behoorlijk hersteld. Het littekenweefsel van een herniaoperatie acht jaar geleden had door het gebukte werk een zenuwontsteking veroorzaakt. De medicatie bouw ik snel af, maar de ontwenningsverschijnselen verrassen me: slapeloosheid, misselijkheid en concentratieproblemen. Het duurt nog een weekje en dan kan ik m’n activiteiten op het weideland weer oppakken.
Vanaf de kampeerplek aan de noordkant loop ik ruim een kilometer om via bospaden, om naar de zuidkant waar het meeste werk te doen is. Het 400 meter lange weideland betreed ik alleen voor werkzaamheden, zodat de mensengeur die andere dieren mogelijk beangstigt, zo weinig mogelijk verspreid wordt. Om tijdens werkdagen van tien tot drie uur m'n rug meer rust te gunnen, maak ik in de schaduw van het omliggende bos een beschutte pauzeplek, met hangmat en campinggasje. Klaas komt op de fiets om er samen koffie te drinken in de verstilde natuur.
 

Klaas heeft het naar zijn zin in zijn klei-atelier in de Oosterduinen. Het ongeïsoleerde schaftkeetje (voorheen badkamer) transformeert tot mijn werkruimte: een kweekkeetje, om allerhande zaden te drogen en voor opslag.
Om een inpandig badkamertje te maken moeten we de helft van de 11 m2 opslagruimte opgeven, dus er volgt weer een opruim ronde. Ontspullen is soms ook een ongemakkelijke keuze. Nu gaat het om spullen uit de kindertijd waarvan we afscheid nemen. Klaas bouwt een wc en het bad in en een glazen dakplaat, zodat we badderend op de kruinen van oude eiken uitkijken, naast een stuk sterrenhemel (bij helder weer).
Ik wil Klaas helpen met schilderwerk, zoals Klaas mij probeert te helpen met de zwaardere klussen op het weideland.
Als er wrijving tussen ons ontstaat, komen we tot de conclusie dat we beiden de ander willen ondersteunen, maar dat het steeds zwaarder valt om werk te verzetten dat we wel wíllen doen voor de ander, maar waar we niet met ons hart in zitten. Ik zie dit als een logische ontwikkeling: hoe meer we ons hart volgen, hoe meer we ons geamputeerd voelen als we gekaapt worden door de mentale wil om de ander te pleasen.
In een gesprek benoemen we eerlijk welke grote klussen we om deze reden niet meer voor elkaar kunnen opbrengen. Als gevolg hiervan doen we meer alleen, maar het voelt voor beiden beter, waardoor het samenzijn ook weer harmonieuzer is. Afwisselend met een half jaar knus samen leven op 12 m2 tijdens ons reizende bestaan, is deze organische ontwikkeling een mooie variatie in de relatie met onszelf en elkaar.

Grote groene, sabelsprinkhaan (5 cm)

Eind augustus is het grasland droog en dor. Het landschap lijkt doods, maar als ik er aan het werk ben zie ik nog wel degelijk leven. Sprinkhanen eten er grassen en eikenbladeren. Er springt een haasje rond, molshopen komen erbij en er is een wespennest in de grond uitgegraven. Welk dier zou dat gedaan hebben? Elk fenomeen geeft een impuls om meer kennis op te doen. De wespendief (een buizerd-achtige roofvogel) lijkt het niet geweest te zijn, want de manier van uitgraven lijkt meer op die van een das of een vos. De reeën laten zich momenteel niet zien, maar opgelucht constateer ik dat er dan toch andere zoogdieren een voedselbron hebben. Als ik Pinke ’s avonds om negen uur een laatste plas laat doen, hoor ik overigens een ree naar me blaffen. Dat doen ze als ze opgewonden een mogelijke vreemde ree-indringer uit hun territorium verjagen. Toen de ree vernomen had dat ik een mens was, trok ‘ie zich stil terug in de beschutting van het maisveld.
Na koelere nachten verlicht de ochtendzon het rijp op duizenden spinnenwebben tussen de toppen van het hoge gras. Prachtig! Maar als de spinnen over me heen kruipen, merk ik dat de aangeleerde angst voor spinnen nog niet helemaal gedéprogrammeerd is.

Viervlekwielwebspin
Wespspin

 

 

 

 

 

 

X
IN deze hete, droge zomer heeft de kikkerpoel begin september nog een wateroppervlak van 4 meter doorsnee, resterend van de 10 meter in het voorjaar. Klaas heeft een stuk leem (uit een grondboring) in zijn keramiek-oven mee gebakken en het blijkt zelfs behoorlijk kleiig te zijn. Het grondwater zit op bijna 4 meter diepte, dus het leem voorkomt dat de poel leeg stroomt. Mogelijk zit er zelfs een wel onder. De aanwezigheid van leem betekent overigens dat de kikkerpoel geen pingo uit de ijstijd kan zijn.

Als ik na het baggeren van rottend blad even stil uitrust langs de poel, keren allerhande dieren terug. De kikkers gaan meteen al op zoek naar larven tussen de modderdrab. Met vijf minuten zijn daar het roodborstje, vinkjes en meesjes. Op een warme dag zitten er zelfs 30 pimpelmezen op de laagste takken van de wilg, om en om nemen ze spetterend een modderbad. De Vlaamse gaai observeert me, maar durft het dan toch aan om een kikker uit de poel te pikken… Een wereld van eten en gegeten worden; het begint een beetje te wennen.
Op mezelf zijn in de natuur doet me goed, zelfs op sociaal vlak. Ik merk dat de verbinding met de dieren me milder maakt. Een enkele keer ontmoeten we iemand hier op het weideland. Het is opvallend dat met personen waarbij ik in de maatschappij wrevel ervaar, op het weideland ineens een vriendelijk en open gesprek ontstaat. Bij beiden brengt de natuur ontspanning.
Een vriendin raadt me het boek ‘De hertenman’ aan; het fascinerende verhaal van Geoffroy Delorme, die 7 jaar overleeft in de wilde natuur en zijn liefde beschrijft voor de herten, specifiek de reeën, wiens leefgewoonten hij overneemt.
Ik herken iets van mijn huidige ervaringen in zijn woorden: ‘Door ver van de bewoonde wereld te leven, leerde ik om mens te zijn. Daardoor kan ik het leven beter aan.’
Elke avond lees ik Klaas voor en zijn we geroerd door dit indrukwekkend verslag, waarin unieke ervaringen en innige vriendschap met deze intelligente dieren wordt beschreven. Hij draagt het boek op aan de ree:

‘Voor Sjef, mijn beste vriend.
Je hebt me geleerd om te zien,
te voelen, lief te hebben,
te geloven dat alles mogelijk is
en mezelf te zijn.’